de Heraut

   
   

Home
	Petite Histoire (19e E)
7 januari 1857
Awakenings
Schots Seminarie
Edouard Prisse
Th. A. Eggenstein
1900 - trieste notulen
1900 - welkomstwoord
W.A. van Griethuysen
A.G. Barkey Wolf
Overbeeke memoires

uit: A. de Raaf, Bewaar het pand, een eeuw protestantse kerk aan de Bexstraat te Antwerpen (Antwerpen, 1993)

Gereformeerde pers in Nederland tegen de BCZK

Niet alleen in Antwerpen vindt Ds. EGGENSTEIN tegenwerking van de gereformeerden. Ook in de kerkelijke pers in Nederland leest hij hoe zijn kerk wordt aangevallen. Ds. J. HULSEBOS (predikant van de B-kerk te Vlissingen van 1889-1904) vermaant, in de door hem geredigeerde kerkbode, de Zendingskerk te Antwerpen zich te bekeren en zich te houden aan de gereformeerde geloofsbelijdenis. Hij belooft de kerk van Antwerpen "op die konditie de hernieuwing van de band met de Gereformeerde Kerken in Nederland". Aldus het rapport van Ds. EGGENSTEIN over het 4e kwartaal (december) 1897, waarin hij op het artikel van Ds. HULSEBOS reageert met te zeggen grote behoefte te hebben om hierop in te gaan, maar dat hem dit, tot zijn grote spijt, is ontraden. In zijn volgend rapport over het 1e kwartaal van 1898 wijst Ds. EGGENSTEIN op een artikel van Dr. A.KUYPER in het in Nederland verschijnende gereformeerde blad de Heraut van 9 januari 1898 (no. 1046), waarin deze de basis en de organisatie van de BCZK aanvalt. "Wij zouden niet gereformeerd genoeg zijn", aldus Ds. EGGENSTEIN. Dit artikel konstateert in de eerste plaats dankbaar, dat na Brussel ook "broeders" in Antwerpen zich opgemaakt hebben, "om een meer geordend kerkelijk leven in te richten". Het blad doet een dringend beroep op de gereformeerde lezers om de in ontwikkeling zijnde gereformeerde kerken in Antwerpen en Brussel financieel te steunen. Het vervolgt dan:

Abraham Kuyper, de Heraut n° 1046, 9/1/1898


"Het heeft ons verblijd, dat er dan eindelijk toch weer enig teken van leven in dat oude België kwam en niet minder heeft het ons verheugd, dat de kerken terstond bereid waren de broeders in België bij hun nobel pogen te steunen.

Kies stond de kwestie. Dat geven we voetstoots toe.

Reeds lang toch, eer het Gereformeerde leven weer begon te ritselen, was er in de loop van deze eeuw in België geëvangeliseerd, en had deze evangelisatie tot meer dan één kerkformatie geleid.

Koning Willem de Eerste gaf hier de stoot toe, door ten behoeve van Protestantse families en ambtenaren, die toentertijd uit Nederland zuidwaarts togen, zekere eredienst in te richten, en later is, deels uit Engeland, deels uit Nederland geld en missionaire hulp naar België gegaan, om onder de Vlamingen te evangeliseren. De staatskerk was van de eerste, de vrije kerk van de tweede actie het uitvloeisel; en beide pogingen hebben aanspraak op waardering. Ook waar men zich om des beginsels wille niet duurzaam thuis kan vinden in de bedding waardoor deze evangelisatiestroom zich voortbeweegt, komt het toch in niemand op, de goede bedoeling die het pogen dezer evangeliserende broeders bestuurde, niet op zijn volle rechte prijs te schatten.

Alleen maar, deze broeders hadden niet slechts gevangeliseerd, maar waren ook tot kerkformatie gekomen, en deze kerkformatie hadden ze tot stand gebracht op een wijze die in flagrante strijd was met al hetgeen de Guydo de Bray's, de Datheen's, de Moded's en zovelen meer, als de enig goede beginselen voor zulk optreden beleden hadden.

Hadden ze dit nu gedaan, na uit Gods Woord te hebben aangetoond, dat Guydo de Bray e.a. zich vergist hadden, zo ware hun zaak recht geweest. Gods Woord toch gaat bovenal.

Maar juist dat deden ze niet. Ze dachten zelfs niet aan het oude gereformeerde leven dat eens in België gebloeid had. Ze namen van de Belijdenisschriften schier geen notie. Ze gingen ganselijk eigendunkelijk te werk. Men kwam zo dus vanzelf in de Vrije kerken tot een methodistisch kollegialisme, waarbij de Synodale reglementen der Haagse Synode ten onzent nog heilig zijn. Ja, meer nog. Niet alleen dat men zo buiten alle beginsel om te werk ging, maar zacht gemaand, om van lieverleden betere paden op te zoeken, is dit verzoek afgeslagen. Enerzijds omdat men niet gereformeerd zijn wilde. Anderzijds overmits men geldelijk te afhankelijk, met name van Engeland was.

Het is dan ook uit die stand van zaken dat tenslotte het initiatief voortkwam om kerkelijk zijn leven weer zuiverder te formuleren. Zo was het te Brussel. Zo ook was het te Antwerpen. Ook al deed het pijn, bevriende broeders leed te moeten doen, men kon, men mocht niet anders. (...)

Het zijn geen nieuwe kerken die gesticht worden.

Het zijn de aloude kerken van Brussel en Antwerpen die weer opdoemden."

Ds. EGGENSTEIN schuwt een polemiek niet. Hij klimt in de pen voor een weerwoord. Dat wordt opgenomen in de Heraut van 6 februari 1898 (nr.1050). Hij schrijft dan: [klik hier voor een moeilijk leesbare, maar toch scan van de bewuste pagina]


"Vooraf zij u verzekerd dat, al mogen wij het betreuren dat men, bij het reeds bestaan van twee evangelische kerken in een land, waar het protestantisme een zeer geringe minderheid is, een derde gemeenschap gaat formeren, wij zulks echter volstrekt niet min kies vinden, indien nu eenmaal de organisatie boven de evangelisatie wordt gesteld. Maar dat men zo goed als al de leden der Zendingskerk te Antwerpen telkens opnieuw, per postkaart uitnodigt tot bijwoning van godsdienstoefeningen, door daartoe uit Nederland overgekomen predikanten, op uren die ongeveer dezelfde zijn als die der Zendingsgemeente, en in een lokaal in de onmiddellijke nabijheid van haar kerkgebouw en de uitgenodigden verzoekt 'zoveel mogelijk vrienden en kennissen mede te brengen'; zie, dat achten wij iets, waarvan de kiesheid zeer betwijfelbaar is. (...)

Door u wordt gezegd: 'Zij dachten zelfs niet aan het oude gereformeerde leven, dat in België gebloeid had. Ze namen van de Belijdenisschriften schier geen notitie'. Toch wel enigszins dachten wij er aan, want reeds in art.2 onzer Constitutie luidt het: 'Overtuigd...., neemt de Belg.Christ.Zendingskerk de oude Belgische Geloofsbelijdenis aan als uitdrukking in de hoofdpunten van haar geloof. Zij verblijdt zich dit heerlijk gedenkteken van het geloof onzer vaderen weder op te richten, en aldus haar werk aan de Kerkhervorming der XVIde eeuw vast te knopen'."

 En wijzende op de reactie vanuit Nederland, merkt Ds. EGGENSTEIN verder op:


"En wat onze zusterkerken en de evangelische genootschappen in Engeland betreft, zij hebben ons de rechterhand der gemeenschap gegeven en ons geldelijk ondersteund, op voorwaarde alleenlijk dat wij de evangelisatie van België zouden behartigen, hetwelk wij ook benaarstigd hebben te doen. In onze kerkelijke organisatie hebben zij ons vrijgelaten. Zachte maningen tot verandering daarvan zijn alleen uit Nederland tot ons gekomen."

Met dit weerwoord is het verschil van opvatting niet van de baan. Er volgt nog reaktie op reaktie. Deze gaan deels over het al-dan-niet-gereformeerd-genoeg-zijn van de BCZK, deels over de ondernomen pogingen om te komen tot de instituering van een Gereformeerde kerk in Antwerpen en de daartoe gebruikte (propaganda)middelen. Uit volgende aanhalingen blijkt dat de schrijvers, zoals in zo veel polemieken, geen stap tot elkaar komen.

De redactie van de Heraut antwoordt Ds. EGGENSTEIN onmiddellijk in dezelfde editie:


"Minstens even sterk als br. EGGENSTEIN betreuren wij deze loop der zaken. We zijn overtuigd, dat hij zelf onder de predikanten behoort, die nog het sterkst voor het gereformeerde element opkwamen. Maar zelf zal hij moeten toegeven, dat men thans zeer beslist de methodistische kant uitdrijft, en dat het verschil tussen gereformeerd en methodistisch te principieel is, om door wie aan de Confessie vasthoudt, over het hoofd te worden gezien."

 Vervolgens schrijft de Heraut van 20 februari 1898 (nr.1052):

 

"Van harte hopen wij, dat het er nog eens toe komen mag, dat de Belgische Zendingskerk toont, een voortzetting te willen zijn van de gereformeerde kerken in Zuid-Nederland  in het laatst der zestiende eeuw. Dan werd de band met de gereformeerde kerken in ons vaderland spoedig gelegd.

Maar het schijnt, dat het nog ver daarvan af is. (...) Van een voorbereiding tot verandering van de organisatie der Zendingskerk vernamen wij niets. En toch is deze zo noodzakelijk!".

 In de Heraut van 27 februari 1898 (nr.1053) reageert Ds. EGGENSTEIN:

"Wat het propaganda maken aangaat, 't is niet slechts natuurlijk, maar plicht, indien men een eigen en vaste overtuiging heeft. Alleenlijk blijve het propageren voor die overtuiging ondergeschikt aan het evangeliseren, en worde het geen hoofdzaak. Doch wij gaven ons bezwaar te kennen tegen de gevolgde wijze van propaganda maken en noemden die van zeer betwijfelbare kiesheid. Terwijl toch te Antwerpen niet slechts de Zendingskerk, maar ook de meer methodistische evangelisatie in de Handelstraat en insgelijks het Leger des Heils zich tot de wereld wenden, om uit haar zielen tot Christus te brengen, zoeken de 'Antwerpse broederen' bij voorkeur, zo niet uitsluitend, te werken onder de roomsen en protestanten, welke door anderer arbeid reeds aanvankelijk tot kennis der waarheid zijn gekomen. De wereld noemt dit: onder eens andermans duiven schieten; de Heilige Schrift heet zulks: op eens anders fondement bouwen (Rom.15 : 20)."

 In de Heraut van 17 april 1898 volgt nog een "verdediging" van enkele initiatiefnemers tot de instituering van een gereformeerde kerk in Antwerpen (J. MULDER, H. ROOZE en W. ROOZE). Aan het slot daarvan zeggen zij:

"Naar onze bescheiden mening is dit juist een grote fout der hier bestaande protestantse kerken, men heeft wel een oog voor de nood der roomsen, doch schijnt niet te zien, dat er nog zo ontzettend veel te doen is onder de hier woonachtige protestanten. Men schat het zielental der hier wonende Hollandse en Vlaamse protestanten op minstens zesduizend, terwijl er slechts 2 à 300 nog tamelijk geregeld ter kerk gaan."

 De redaktie acht "hiermede deze zaak dan ook genoegzaam toegelicht". En volgens haar is "hier geen gangbare reden", waarom ze "hiermede dit punt van over de grenzen niet als afgedaan zouden beschouwen". Daarmee is de diskussie gesloten. Ds. EGGENSTEIN krijgt geen gelegenheid meer voor een nieuwe reaktie. Hij betreurt dat. In zijn volgend kwartaalrapport schrijft hij: "K. (= Kuyper AdR) had in zijn blad uiteraard het laatste woord. Ik had het publiek veel te vertellen.