Th. A. Eggenstein

   
   

Home
Up
	Petite Histoire (19e E)
7 januari 1857
Awakenings
Schots Seminarie
Edouard Prisse
Th. A. Eggenstein
1900 - trieste notulen
1900 - welkomstwoord
W.A. van Griethuysen
A.G. Barkey Wolf
Overbeeke memoires

Th. A. Eggenstein (1830-1899)

Over de jeugd van Theodoor Adolphus Eggenstein, zoals hij voluit heette, is niets geweten behalve dat hij opgroeide in Amsterdam als zoon van Fred[e]rik Jan Eggenstein en Anna Smit. Zijn geboortedatum is 23 augustus 1830 (niet 1831 zoals vermeld staat in het boek "Bewaar het Pand"). Volgens zijn studiegenoot en collega A.W. Haksteen, is hij lid van de christelijke jongelingsvereniging in Amsterdam, waar het besluit rijpt om de zending in te gaan. Daarom gaat hij studeren aan het Schots seminarie in Amsterdam (1857) alwaar hij in 1860 zijn diploma behaald. De docent die hem daar voor de rest van zijn leven stempelt is Isaäc De Costa. Naar verluidt hield niet enkel de leerling van de leraar, maar had de leraar ook een zwak voor deze leerling. Als Da Costa in 1860 overlijdt is het Theodoor die namens de studenten het woord voert bij het geopende groeve om hun leermeester hulde en dank te bewijzen. "... treffend en met diep gevoel herdacht hij zijn onvergetelijk onderwijs, zijn opwekkend voorbeeld, zijne voortreffelijke hoedanigheden van hart en geest." aldus het tijdschrift "Vaderlandsche Letteroefeningen"  uit 1860, waaruit wij de betreffende passage hier hebben geknipt en geplakt. Het feit dat de gemeente van Antwerpen hem in 1868 als verjaardagskado "de verzamelde werken" van zijn geliefde leermeester aanbiedt, doet vermoeden dat hij zijn verbondenheid met Da Costa ook geregeld heeft laten blijken. Ook in de kroniek die bij zijn overlijden in 1899 in Le Chrétien Belge verschijnt [klik hier voor een scan], wordt Da Costa geregeld genoemd, en inderdaad gemeld dat Eggenstein geregeld naar Da Costa placht te verwijzen in zijn zeer gewaardeerde toespraken en bijbeloverdenkingen tijdens bovenplaatselijke bijeenkomsten.

Middels het diploma van het Schots seminarie (gedateerd 10 augustus 1860) verklaart het bestuur hem geschikt "om in de bediening des Evangelies werkzaam te zijn, waarover God de Heer Zijnen genadigen zegen om Christi wille moge uitstorten". Reeds voordien was Theodoor al eens naar Antwerpen getrokken om zijn studiegenoot Arie Zigeler te bezoeken. Daar had hij ook kennisgemaakt met het bestuur van de société évangélique. Deze hebben de jongeman niet vergeten, want op 31 augustus van datzelfde jaar is hij al in Kortrijk actief als evangelist in dienst van het Evangelisch Genootschap. [zie onder]. Voorlopig moet hij nog werken zonder eigen ruimte. Deur-aan-deur evangelisatie was de enige vorm die mogelijk was, en daarin blijkt hij zeer bedreven. In een verslag uit 1864 aan het comité schrijft hij: "Dans presque chaque village des environs de la ville demeure une famille protestante; je les ai visitées régulièrement; mais leur tiédeur est si grande qu'elles n'ont assisté que bien rarement au culte. L'auditoire se composait, la plupart du temps presque exclusivement de catholiques Romains, quelques uns d'entre-eux ont beaucoup plus soif de la parole de Dieu que les protestants." Hij probeert ook in Brugge een lokaal te openen en vervolgens slaagt hij erin om in Roubaix (waar reeds een franstalige kerk is) diensten te organiseren voor Nederlandstaligen. Zijn gezondheid laat het echter niet toe hier verder mee door te gaan. In januari 1864 wordt in De Vlaemsche Evangeliebode, enkele jaren daarvoor door o.a. hemzelf opgericht, aangekondigd dat er een "Plegtige handoplegging en wijding van de evangeliedienaar Th.A. EGGENSTEIN tot leeraer in de gemeente van Christus bij de BCZK." [VEB jg 3/3 (januari 1864]. Deze plechtigheid vindt plaats in de kerk aan de Blaesstraat te Brussel op 2 februari 1864. Ds. A.J. VAN EELDE (Brussel) geeft daarvan een uitvoerig verslag in De Vlaemsche Evangeliebode van [VEB jg. 3/3, 15 februari 1864]. Dan beklimt EGGENSTEIN "met zichtbare ontroering" de preekstoel, om, naar hij zegt "naar de gewoonte in onze Zendingskerk enige rekenschap te geven van zijn bekering en vooral van zijn roeping door de Heer om zich aan de heilige bediening te wijden". Hij verklaart o.a. hoe hij in België is beland.

"Een toevallig bezoek, aan broeder Zigeler te Antwerpen gebracht, en het bijwonen met deze van de synodale vergadering van het Belgisch Evangelisch Genootschap te Brussel, bestemde zijn lot. Naar Amsterdam weergekeerd en het bezoek in België reeds vergeten zijnde, ontving hij een uitnodiging van voorgeschreven Genootschap om in zijn midden te komen arbeiden. Er was geen enkele reden, welke hem daarvan kon terughouden. Drie en half jaar heeft hij door Gods genade het Evangelie in die Zendingskerk verkondigd, en staat nu door de bestiering des Heren gereed in haar boezem als leraar geordend te worden.

De handoplegging geschiedt door vijf predikanten, te weten VAN EELDE, L.E. FILHOL (secretaris van de BCZK), A.W. HAKSTEEN (Leuven), A. VAN SCHELVEN (Gent) en A.G. ZIGELER (Antwerpen). Verscheidene sprekers voeren het woord. Interessant détail is dat op de secretaris van de zendingskerk en ds. Van Schelven na alle andere deelnemende predikanten vrienden zijn, d.w.z. medestudenten van het Schots Seminarie. Hier de plaats waar zij hun werk begonnen met geboorte- en sterfjaar: 

  • Brussel -1855 = A.J. VAN EELDE (1816-1873)

  • Antwerpen -1856 = Arie G. ZIGELER (1833 -1915)

  • Leuven - 1857 = Adam W. HAKSTEEN (1833-1918)

  • Kortrijk -1860 = Theodorus A. EGGENSTEIN (1830-1899).

Met het oog op het vertrek van Ds. ZIGELER, ontvangt Ds. EGGENSTEIN een beroep van de Antwerpse gemeente, dat hij aanneemt. Zondag 22 mei 1864 houdt hij in Kortrijk en in Roubaix zijn afscheidspreek. Als herinnering krijgt de scheidende predikant een "schoon photographisch album" aangeboden. Een week later, 29 mei, is er niet alleen de afscheidsdienst van Ds. ZIGELER, maar tevens de intrededienst van Ds. EGGENSTEIN. Ds. VAN STRAATEN spreekt namens de Staatskerk (Lange Winkelstraat) een afscheidswoord tot Ds. ZIGELER en heet meteen de nieuwe predikant welkom. Ds. EGGENSTEIN trouwt met Catharina Maria BLOMME (geboren te Beveren (NL) in 1840). In het doopregister van de Zendingskerk staan vier kinderen ingeschreven, drie zoons en één dochter.

De laatste, Willem Jacobus (geb. 31 januari 1877) staat later ook nog als lid van de gemeente geregistreerd. Hij heeft in 1898 samen met zijn Joodse vrouw, Gezina Meyer, belijdenis van het geloof afgelegd en op de daaropvolgende vergadering van de Kerkcommissie (11 mei 1898) als lid aangenomen. In de jaren 1930 duikt hij nog op in het register van de franstalige gemeente.

Op 22 augustus 1868 viert de gemeente, op hartelijke wijze, de verjaardag van Ds. EGGENSTEIN. Veel leden zijn aanwezig. Veel goede woorden worden gesproken. Veel geschenken worden aangeboden.

"Enige roomse vrienden, welke iedere donderdag de bijzondere conferenciën bijwonen, die Ds. EGGENSTEIN uitsluitelijk voor roomsen houdt, hebben de gelegenheid te baat genomen om die leraar hun hulde te bewijzen en hem enigszins erkentelijk te zijn. Zij boden de gevierde man de complete dichtwerken aan van de vrome en beroemde I. DA COSTA. De boekdelen, prachtig ingebonden, schenen Ds. EGGENSTEIN zeer welkom, en geen wonder ook. I. DA COSTA was in zijn leven een der leermeesters van Ds. EGGENSTEIN. (...) God zegene de brave leraar en zijn gemeente."  [VEB, jg. 7/17 (1868)]

Ds. EGGENSTEIN is niet alleen een goede en trouwe herder en leraar, maar tevens een zeer bekwaam spreker, die zich zorgvuldig voorbereidt. Naast de gewone arbeid verbonden aan zijn ambt, is hij publicist. Hij is in 1862 mede-oprichter van De Vlaemsche Evangeliebode, een aantal jaren hoofdredacteur en redacteur. Bij het boek De paus en het evangelie van Georg STROSSMAYER - dat hij vertaalt - schrijft Ds. EGGENSTEIN de inleiding. Daarnaast is hij ook een uitstekend bestuurder. Vanaf 1869 zetelt hij in het hoofdbestuur van de BCZK; in 1874 is hij - hoewel Nederlandstalig - zelfs voorzitter van de synode. Aanvankelijk werkt Ds. EGGENSTEIN in 1875 met Ds. Nicolaas DE JONGE mee aan de stichting van de Vlaamse opleidingsschool voor goed onderlegde bijbelkolporteurs. Van 29 oktober 1875 tot 3 december 1878 heeft hij zitting in het bestuur van de school; geeft in 1876 ook onderricht aan de student Jean-Baptiste MERCIER, die op zijn beurt EGGENSTEIN bij zijn werk in Antwerpen helpt. Nauwelijks een jaar in Antwerpen krijgt Ds. EGGENSTEIN (maart 1865) een beroep van het Genootschap Vrienden van de waarheid om voorganger van de gemeente in Winterswijk (Nederland) te worden. Hij bedankt. Overigens ontvangt de predikant nog meerdere malen een beroep uit Nederland, zelfs uit het toenmalige Nederlands-Indië. Maar Ds. EGGENSTEIN blijft zich zozeer aan België verbonden voelen, dat hij deze roepingen niet kan opvolgen. De 50e verjaardag van Ds. EGGENSTEIN, 23 augustus 1881, wordt door de gemeente aangegrepen om de waardering voor haar voorganger te bewijzen. Blij verrast is hij met de ontvangen geschenken: een fauteuil en een kleine rooktafel. Het gezin Eggenstein woonde trouwens lange tijd in de Dambruggestraat te Antwerpen.

In een speciale kerkeraadsvergadering van 30 april 1891 zegt Ds. EGGENSTEIN overwogen te hebben om "familiale omstandigheden" zijn ontslag te nemen. Zowel de leden van de Kerkcommissie als die van het Comiteit van beheer dringen er ernstig bij hem op aan te blijven, er op wijzende "welk verlies de Vlaamse gemeente dan zou ondergaan". De toegenegenheid en belangstelling welke Ds.EGGENSTEIN dan ondervindt, laten hem niet onverschillig. In de vergadering van 15 juli 1891 deelt hij, tot grote blijdschap en opluchting van de leden van de Kerkcommissie mede, besloten te hebben te zullen blijven. Of de beslissing om van kerklocatie te gaan veranderen, die enige tijd later genomen wordt, hier voor iets tussen zit (of hiermee samenhangt), is een interessante speculatie.

In zijn verslag over 1892 beschrijft hij een voorval, waaruit niet alleen iets blijkt over de oprechte manier waarop Ds. EGGENSTEIN probeert protestants predikant te zijn, maar tevens zijn redelijk grote bekendheid. Hij ontvangt een uitnodiging om een legaat in ontvangst te nemen van een hem onbekende persoon. De brief is geadresseerd aan LE pasteur des protestants in Antwerpen. Samen met Baron Ph. PRISSE gaat ds. EGGENSTEIN ernaartoe. Hij legt aan de broer van de overledene, die de laatste wil uitvoert, omstandig uit dat hij niet LE pasteur des protestants is, maar slechts UN pasteur... Dat er meerdere dominees zijn in Antwerpen en ook meerdere evangelische kerken. De persoon in kwestie echter zegt dat wel te weten, maar houdt vol dat hij toch dit legaat (ad 300 fr.) aan Ds. EGGENSTEIN moet ter hand stellen, want dat dit zo de wil van zijn broer is geweest. Heel deze familie, zo schrijft Ds. EGGENSTEIN, is r.k. en hem totaal onbekend.

Hoe de oude ds. Eggenstein functioneerde in zijn nieuwe kerk, en ook door de jeugd zeer werd gewaardeerd, kunt u lezen in een getuigenis van J.K. Overbeeke sr., [zoon van Rokus Overbeeke die in de jaren 1870 vanuit Zeeuws-Vlaanderen zich bij de kerk in de Kommekensstraat aansloot en daar lange tijd koster is geweest]. Als kind heeft hij nog in de Kommekensstraat gekerkt en als tiener de festiviteiten in de Bexstraat meegemaakt. Hier twee van zijn 'praatjes over vroeger', meer dan 60 jaar na dato opgeschreven.

Als gevolg van een pijnlijke nierbloeding vermindert zijn gezondheidstoestand. Verschillende keren kan hij wegens ziekte noch preken, noch pastoraal werk in de gemeente verrichten. Enkele keren moet hij ziekteverlof nemen. In zijn jaarverslag 1897-1898 rapporteert hij, dat hij gedurende ziekte in die periode vervangen werd door twee Nederlandse theologische kandidaten, de heren HOLSTIJN en WESTERMAN. 

Geestelijk was EGGENSTEIN echter nog even helder en strijdvaardig als vroeger, getuige het feit dat hij in datzelfde jaar de pen heeft opgenomen om de Zendingskerk te verdedigen tegen de neerbuigende kritiek van Abraham Kuyper en zijn Vlaamse volgelingen (de 'dolerenden', vaak Hollanders die in Brussel en Antwerpen bezig waren eigen gemeenten te stichten, daarin gesouffleerd door Kuyper himself). Een artikel van zijn hand verscheen in de HERAUT, het lijfblad van Kuyper, waarna een polemiek ontstond, waarin ook Kuyper zelf zich mengde: Uittreksels hieruit en een situering kunt u hier lezen. [over de "dolerenden" en de Gereformeerde kerken, klik hier]

Hoewel de krachten van Ds. EGGENSTEIN sterk afnemen, woont hij op 25 oktober 1898 nog een vergadering van het Comiteit van beheer bij. Op 26 oktober is hij ook nog aanwezig op de vergadering van de kerkcommissie. Op 1 januari 1899 bestijgt hij voor de laatste maal de kansel. In de necrologie wordt door ds. Kennedy Anet vermeldt waarover hij sprak: "ces paroles significatives: ... Qu'en sera·t-il maintenant.. [1 Kon 14,14 - slot: "maar wat zal het ook nu zijn?"]. Puis il se coucha pour ne plus se relever..." In Le Chrétien Belge van 15 april 1899 verschijnt dit zorgelijke (en zorgzame) bericht:


Ds. EGGENSTEIN overlijdt op 19 juli 1899, "in vrede, na een lange periode van ziekte en ontzettend lijden". Dit schrijft de kandidaat in de theologie V.E. SCHAEFER, die de gemeente bedient tijdens de laatste dagen en na de dood van de predikant, in zijn rapport over de periode van 1 juli tot 17 september 1899. SCHAEFER schrijft daarin ook, op zijn bezoeken aan gemeenteleden ervaren te hebben welk een enorme binding veel van hen met hun voorganger hadden, dat zij zich na diens dood halve wezen voelen. Voorjaar 1900 verlaten Mevr. EGGENSTEIN-BLOMME en haar kinderen België, zij vestigen zich in Interlaken (Zwitserland). De notulen van de kerkeraadsvergadering van 9 januari 1924 melden de ontvangst van het bericht van overlijden van Mevr. EGGENSTEIN, die dan in Laren (NH) verblijft.

Ook het bericht over de uitvaart van ds. Eggenstein uit Le Chrétien Belge mag hier niet ontbreken. Het maakt duidelijk hoe Antwerps, hoe Vlaams, hoe Belgisch en hoe inter-denominationeel Eggenstein gewerkt heeft. Zelfs de Joodse rabbijn Hirsch woont de plechtigheid in de kerk aan de Bexstraat, "zijn" kerk, bij.

 


 

   
  "Dolerenden" de Heraut Le Chrétien belge i.m.